Categorieën
Blogbericht Paul

Uit de brand

Het was acht uur op een koude januari-ochtend in 2012 en ik stond aan de Ijsselweg in Terborg met een versleten sporttas en mijn hond Boun. Ik ritste mijn jas goed dicht, want de ijzige wind was stevig.  De geparkeerde auto’s langs de weg  waren bedekt met een dikke laag ijs. Nadat mijn hotel een week daarvoor was afgebrand en ik geen plek had om naar toe te gaan, had ik me gemeld bij Bert, een dierbare vriend van me die in een aanpalend dorp woonde. Ik moest namelijk in de buurt blijven voor het afronden van allerlei verzekerings- en politiezaken, dus ik kon niet naar mijn eigen huis in Laren. Na een paar dagen was ik het al zat. De klap van de brand was hard aangekomen en ik wilde eigenlijk gewoon alleen zijn. En in plaats van dat Bert mij enigszins verzorgde – wat ik natuurlijk niet echt verwachtte – was ik de hele dag bezig met boodschappen doen, koken, de tuin opruimen, de uitpuilende vuilnisbakken buiten zetten en meer karweitjes waar ik geen enkele zin in had. Bert deed niets. Nou was ik dat wel van hem gewend, maar op dat moment kon ik er volstrekt niet tegen en liep de irritatie bij mij snel op. Toen ik na weer een lange slapeloze nacht die ochtend om zeven uur koffie wilde zetten en de enorme bende in de keuken zag, werd het me teveel. Ik pakte mijn tas,  Boun sjokte achter me aan en ik besloot naar het plaatselijke hotel te gaan om daar de komende tijd door te brengen. Wazig keek ik voor me uit, koud en verdrietig. Ik voelde me eenzaam. Hilde, die ik pas sinds kort mijn vriendin mocht noemen, was in Laren, Clementine in Bordeaux en als ik aan een van de twee dacht, welden de tranen in mijn ogen op. Elke minuut van de dag dacht ik aan wat me was overkomen. ’s-Nachts kon ik niet slapen, de beelden van de brand, die zo onschuldig begon, maar die uiteindelijk mijn hotel tot aan de grond in de as had gelegd, trokken constant langs me heen en hielden me klaarwakker. Het had zo’n mooi avontuur geleken. Maar uiteindelijk had het niet meer dan een schamele zes maanden geduurd.

Koninginnedag het jaar daarvoor was ik naar de Achterhoek vertrokken om de moeilijke en uitzichtloze situatie van dat moment voor een paar weken te ontvluchten. Bij Bert kon ik altijd terecht en bij hem kon ik mezelf zijn en hoefde ik niks. Behalve dan wat voor hem zorgen, wat een dagtaak is die prima was om mijn zinnen te verzetten. Ik was verliefd geworden op een geweldige vrouw. Het was een gevoel dat ik al jaren niet meer had gehad en omdat ik het idee had dat ik, in tegenstelling tot de tientallen jaren daarvoor, op dat moment misschien eindelijk in staat was tot een serieuze relatie waarin ik niet standaard de ander uiteindelijk altijd kwetst en diep ongelukkig maak , maakte ik er serieus werk van. Hilde had de schoonheid en uitstraling die je zelden tegenkomt en ik was niet de enige die daar oog voor had. Maar al snel werd mij duidelijk dat mijn avances in haar getroubleerde en onzekere bestaan van dat moment tot niets konden leiden en het dagelijkse bestaan voor haar eigenlijk alleen maar moeilijker maakte. De situatie was gecompliceerd en Hilde had het zwaar. Ik had moeite dat aan te zien, kon niets doen om haar te helpen en voelde me met de dag machtelozer. Ik moest weg, afstand nemen, waardoor ze meer tijd en rust zou krijgen haar leven weer op de rit te krijgen, waarna er misschien wél een kans was dat ze mijn liefde voor haar zou kunnen beantwoorden.  Distance makes the heart grow fonder. Daar hield ik me in mijn wanhoop aan vast. En dat gebeurde uiteindelijk ook.

Bij Bert hield ik me bezig met het huishouden. De onbeschrijfelijke chaos in zijn huis, dat meer leek op een winkel van Sinkel of een museum met foute prullaria, schreeuwde om een grondige opruiming. En daarbij was alles vies. De keuken was smerig, met beschimmelde pannen, dagenoude afwas en alles wat je aanpakte voelde plakkerig en kleefde aan je handen. Er was dus genoeg te doen en hoewel ik wist dat als ik eenmaal was vertrokken en een schoon huis had achtergelaten, de boel na een week weer in dezelfde trieste staat zou zijn geraakt, was het voor mij een welkome bezigheid wat orde in de chaos aan te brengen. Het was hopeloos, maar het gaf me wat te doen, waardoor ik niet elke minuut aan mijn achtergelaten liefde dacht. Eén keer heb ik haar gemaild en verteld hoe ik over haar en ons dacht. Ik legde haar uit wat ik voor haar voelde, dat ik haar begreep en hoe moeilijk ik het vond dat ik niets voor haar kon doen. ‘Ik zie een toekomst voor ons samen’. Veel meer zei ik niet. Het was aan haar en ik kon alleen maar afwachten of mijn vertrek het gewenste resultaat zou opleveren. Ze mailde terug dat ik niet op haar moest wachten. Ze was in de war.                                                     

Ik ging maar weer rendang maken.

Op een zondagavond, op een van onze zoektochten naar een plek om wat biertjes te drinken, kwamen we in het naburige dorpje Silvolde langs Herberg Jan. Een dorpshotel zoals je dat in dorpen of kleine steden vaker aantreft. Een mooi oud en statig pand op een centrale plek met een klein aantal kamers en op de begane grond een nogal gedateerd klassiek restaurant met dubbel linnen, grote wijnglazen en veel koper. Zo’n plek waar de omgeving zijn bruiloft, pensionering, jubilea of andere memorabele gebeurtenissen viert en waar op zondagavond de gegoede burgerij met het gezin en aanhang komt dineren. De plaatselijke schietclub kwam er, het was het centrum van carnaval, de jachtvereniging en allerlei andere organisaties hielden er hun jaarlijkse vergadering of clubavond. Het adres was Markt 1. Bert vertelde me dat na het overlijden van de eigenaar de zaak al een half jaar leeg stond en dat de kinderen ruzie maakten over wat ermee moest gebeuren. Geen van hen had de intentie de zaak voort te zetten, maar over een eventuele verkoop bestond een uitzichtloze patstelling. Maandagochtend belde ik de makelaar in Doetinchem. Hij noemde een verkoopprijs en in een opwelling bood ik de helft. Op dinsdagochtend had ik een hotel gekocht.

Nog wat beduusd belde ik direct naar Hilde. ‘Ik heb een hotel gekocht’ zei ik zonder enige inleiding. Het bleef even stil aan de andere kant, maar al snel hoorde ik ‘wat, een hotel?’. Ik legde haar uit hoe het was verlopen en dat ik zelf ook nog wat beduusd was. Tot mijn verbazing was ze enthousiast. Enthousiaster dan ik begreep ik al snel, want ze begon direct met het maken van plannen en kwam met allerlei ideeën over de keuken, de kamers en personeel…

Die nacht deed ik geen oog dicht.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *